Panel Letterkunde
Datum Dinsdag 26 augustus 2025
Lokaal 01 D 001
Startijd 10:30 uur
Abstract
In de literatuurgeschiedenis, de literatuurbeschouwing en het bredere discours over moderne literatuur is het gebruikelijk om oeuvres van auteurs als afgebakende en beschrijfbare gehelen te benaderen. We hebben het over ‘het oeuvre’ van Hugo Claus, Hella Haasse of Astrid Roemer. We gebruiken het oeuvre als toetssteen om nieuwe publicaties van een auteur te beoordelen en geven oeuvres uit als ‘verzameld werk’. Daarbij is de ‘auteursfunctie’, zoals Michel Foucault die omschreef, de leidraad. Zoals editiewetenschapper Paul Eggert (2022) stelt, wordt het oeuvreconcept vaak zonder omwegen gehanteerd, terwijl auteurs en onderzoekers het toch op zeer uiteenlopende manieren inzetten.
Wie wil weten wat er precies onder dat oeuvre valt en wanneer een oeuvre ook echt als oeuvre geldt, botst immers op conceptuele en praktische problemen. Is het mogelijk om een oeuvre in zijn volledigheid te kennen? Zijn alle genres even belangrijk binnen een oeuvre?
In dit panel willen we het oeuvre als literair fenomeen in de Nederlandse literatuur problematiseren en opnieuw theoretiseren. Meertaligheid is het uitgangspunt van die oefening: in welke mate ondermijnt de aanwezigheid van verschillende talen in een oeuvre de coherentie van zo’n geheel, en in hoeverre kan meertaligheid juist de eigenheid van een oeuvre bepalen? We werken dergelijke vragen uit in gevalstudies die het oeuvre als concept nieuw leven inblazen, maar ook ter discussie stellen.
Omschrijving bijdragen
10:30-11:00 Vertalingen en schrijversoeuvres
Lars Bernaerts, Universiteit Gent, Gent, België
In de naoorlogse Vlaamse literatuur zijn veel voorbeelden te vinden van auteurs die er ook een bloeiende vertaalpraktijk op na houden. Over de plaats van vertaling in hun oeuvres bestaat echter vaak weinig consensus – vooral toneelvertalingen genieten een twijfelachtige status. De uitgave met het verzameld toneel van Hugo Claus uit 1999 bevat bijvoorbeeld ‘alle originele toneelstukken’, maar dus niet de bewerkingen of vertalingen, hoewel de auteur veel vertalingen, zoals Thyestes (1966), resoluut in de markt zette als eigen werk. Heel anders is het gesteld met de Shakespearebewerking Ten Oorlog (1997) van Tom Lanoye, die nadrukkelijk meertalig is maar wel steevast tot diens scheppende oeuvre wordt gerekend. Deze bijdrage focust op de positie van toneelvertalingen in schrijversoeuvres. In hoeverre maken zulke vertalingen deel uit van het oeuvre? Hoe worden vertaling en meertaligheid ingezet om toneelvertalingen en -bewerkingen in een oeuvre binnen te loodsen? En hoe worden deze pogingen gerecipieerd door de kritiek? De kwestie wordt geëxploreerd via werk van onder anderen Hugo Claus, Tom Lanoye en Chris Yperman, stuk voor stuk makers van een multigenerisch oeuvre waarin vertaling en meertaligheid op diverse wijzen een rol spelen.
11:00-11:30 Meertaligheid in hedendaagse poëzieoeuvres
Linde De Potter, KU Leuven, Leuven, België
Meertaligheid is niet meer weg te denken uit de Nederlandse poëzie. De laatste jaren verschijnen er steeds meer dichtbundels waarin vertalingen (soms samen met de oorspronkelijke teksten) een vanzelfsprekende plaats krijgen en bundels waarin twee of meer talen worden gebruikt. Deze bijdrage besteedt aandacht aan vertalingen en meertaligheid in hedendaagse poëzie-oeuvres. Hoe functioneren anderstalige teksten in een bundel? Hoe wordt deze meertaligheid gepresenteerd en gerecipieerd? Deze problematiek wordt verkend aan de hand van de plaats en functie van vertalingen in bundels van onder andere Jean Pierre Rawie, Anneke Brassinga en Daan Doesborgh en van meertaligheid in bundels van dichters als Tsead Bruinja, Nisrine Mbarki, Michael Slory en Dean Bowen.
11:30-12:00 Van cyclus naar oeuvre
Mathijs Sanders, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland
Tussen de romancyclus en het auteursoeuvre zijn de grenzen vaak verbazingwekkend poreus. Zo geven critici aan dat de romancyclus het ‘magnum opus’ vormt binnen bepaalde schrijversoeuvres, bijvoorbeeld Walter van den Broecks Het beleg van Laken of Astrid Roemers Onmogelijk moederland, en lopen er allerlei directe lijnen van cycli naar andere werken binnen een oeuvre. Deze bijdrage stelt de vraag wat de vloeiende overgangen tussen cyclus en oeuvre ons kunnen leren over de samenhang en de diversiteit van oeuvres. Zijn oeuvres precies zoals cycli een gehelen die bestaan uit autonome delen? Centraal staan Ivo Michiels’ Journal brut en J.Z. Herrenbergs Door het oog van de cycloon, twee cycli waarin precies meertaligheid en multilinguaal taalspel de spanning tussen samenhang en diversiteit op scherp stellen.
12:00-12:30 Buiten de natie de wereld: over Tjalie Robinson
Frank Keizer, Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland
Het oeuvre van Tjalie Robinson – pseudoniem van Jan Boon (1911–1974) – neemt in talig, sociaal, etnisch, geografisch en literair opzicht een grensoverschrijdende, bovennationale positie in binnen de Nederlandstalige literatuur. Hoewel geschreven in het Nederlands, bevat zijn werk een prominent Maleis en oraal substraat. Als Indo-Europeaan vereenzelvigde hij zich trots met zijn Euraziatische identiteit tussen twee culturen. Zijn werk omspant verschillende genres, van korte verhalen tot brieven en journalistieke stukken. Zijn werk als organisator is onlosmakelijk verbonden met zijn geschriften. Boon publiceerde bovendien onder twee heteroniemen: Tjalie Robinson, die vooral als Indovoorman de geschiedenis is ingegaan, en Vincent Mahieu, die als literair auteur te boek staat. Geografisch reikt zijn werk van Nederlands-Indië en Indonesië, over Nederland tot aan Amerika, terwijl zijn artistieke verbeelding gevoed werd door wereldwijde bronnen, zonder haar lokale wortels te veronachtzamen. Dit heteronome, wereldomspannende karakter van zijn werk vormt mijn uitgangspunt voor een tweetal stellingen. Ten eerste problematiseer ik het oeuvre als (autonome) categorie, waarin bellettrie en journalistieke teksten gescheiden worden en waarin het ‘Nederlands uit Nederland’ de boventoon voert. Ten tweede behandel ik de sociale, artistieke en politieke ambities van Robinson als historisch en werelds geheel. Zoals Snelders (2018) heeft betoogd, is de herinnering aan Nederlands-Indië gecompartimentaliseerd over verschillende groepen. Ik betoog dat dit niet alleen een product is van een verdeelde, naoorlogse politiek van herinnering, maar evenzeer als uitvloeisel moet worden beschouwd van de heterogene, laatimperiale werkelijkheid van Nederlands-Indië en Indonesië, waarin verschillende politieke, economische, talige, sociale en politieke werkelijkheden en projecten in conflict kwamen. Robinson stond midden in die veelvormige werkelijkheid en intervenieerde erin. Mijn lezing van Robinsons werk werpt een nieuw licht op de geschiedenis en geschiedschrijving van NederlandsIndië en Indonesië buiten de kaders van de natiestaat, op het breukvlak van het koloniale tijdperk, de dekolonisatie en het postkolonialisme.
12:30-13:00 Rondetafelgesprek
13:00-14:00 LUNCH